connie


brief


Soekaboemi, 4 juni 1948.

Lieve Mevrouw Hendriks,

Uw schrijven met de gedichten van mijn lieve Anda kwam eergisteren aan. Ik heb lang 's avonds bij een schemerlamp gezeten en over het kind en haar eigenaardig leven, wat zo kort, maar zo vol drama was, nagedacht. Soms is het, alsof zij in zulke momenten heel dicht bij mij is. Vooral het gedicht van Goethe, wat haar blijkbaar getroffen heeft, viel mij op. Indien zij dat werkelijk begrepen en doorvoeld heeft, dat "stirb und werde" dan was zij al een beetje ontwaakt uit de massa-trance waarin de meesten van ons hier op de wereld hun droombestaan voortleven, dromen die in onze tijd bijna de vorm van nachtmerries aangenomen hebben. En dan heeft zij werkelijk haar roeping hier, door haar dood, de "Flammentod" geheel gevonden en uitgeleefd.

De postzegel zend ik hierin terug en nog een paar andere van mijn uitgebreide correspondentie. Wat nu de kwestie van de dierenbescherming betreft, zo is het ons allen natuurlijk totaal hetzelfde, welke groep die krijgt, en zijn wij er natuurlijk akkoord mede, dat zij aan Groningen toebedeeld zou worden.
Ik zelve heb van mijnen zwager nog altijd niet de afloop van die erfenisverdeling gehoord, het wachtte op de betaling door al de deelgerechtigden van de enorme successierechten (met alle boetes door het uitstel door oorlogsomstandigheden, waarbij de staat geen rekening houdt met de onmogelijkheid van hieruit, door bankmoeilijkheden, om deze eerder te voldoen), was die opgelopen tot 32.000.
Het was erg moeilijk voor ons allen dat geld in Nederlandse valuta bij elkander te krijgen, maar nu is het eindelijk gebeurd. Het is erg te hopen, dat de staat eindelijk soepeler zal worden in de devisenverordenigen, behalve aan "behoefige" familieleden en als wij zelve met verlof zijn, kunnen wij alleen met eindeloze formaliteiten en lopen naar zo en zo veel regerings-instanties, gelden naar Nederland overmaken.
Wat dat lopen (als men geen auto heeft) zeggen wil, in de gloedhitte en stof van de Bataviastraten, (Batavia is zo ver uiteengebouwd dat de oppervlakte de grootte beslaat van de city of London) en het uren antichambreren op het departement van economische zaken, behoef ik u wel niet te zeggen. Hier in Soekaboemi is nog nauwelijks iets, zelfs slechts één der banken heeft een vertegenwoordiger.
Ik ben niet, zoals u dacht, in mijn oude woning, op mijn klein landje is het eigengebouwde huis geheel afgebrand, ik heb ook geen één meubel of huisraad teruggevonden. Ik woon nu in een van een Chinees gehuurd huis, waar ook mijn dochter Carmen met al hare kindertjes (vijf en nog een stiefdochterje) in zal trekken. Zij komen denkelijk over veertien dagen hier, zijn nu op zee.
Mijn kinderen proberen het familiebezit, de onderneming, weer op te bouwen, doch alle fabrieken en woonhuizen zijn er moedwillig door de Republikeinen afgebrand, die er van de theefabriek een munitiefabriek gemaakt hadden en toen zij wegtrokken alles met vliegtuigbommen opbliezen.
Er is hier ook veel levenswerk vernield en moet weer begonnen worden, wat handen vol geld kost en vooral heel veel physieke- en herseninspanning en levensgevaar.
De hongersnood en epidemieën zijn in den Japanschen tijd en daarna ontzettend toegenomen. terwijl vroeger hier in West Java nooit iemand van honger stierf, vond mijn zoon nu, in een leegstaande arbeiderswoning van de onderneming, die met wildernis was dichtgegroeid, een lijk wat al circa een half jaar daar gelegen moet hebben, van eene vrouw die van honger was omgekomen. Mijn bediende, die in die buurt bleef wonen, vertelde dat de menschen dood in de rubberaanplantingen lagen (mijn schoonzoon zag zelf het lijk van een vader met twee kleine jongetjes, allen van honger omgekomen). Zelfs nu nog komen menschen als skeletten de stad binnenstrompelen en worden zo veel mogelijk door het Rode Kruis geholpen, doch meestal is het al te laat, vooral voor de ouden en kinderen.
Het land is zo immens groot, en tot voor kort waren alleen de hoofdwegen veilig voor de onzen. Nu er weer op de ondernemingen gewerkt kan worden, keert de welstand langzaam weer. De ondernemingen delen kleeding (de meesten liepen in oude goeniezakken, ik zag zelfs een verhongerd jongetje van circa 9 jaar in een halve zak over zijn bloot skeletje) levensmiddelen en medicijnen uit.
De zwervende troepen van Djocja kregen meest geen soldij, maar moesten van het land, dit is van roof en plunderen der rijstvelden of afpersing (met bedreiging of moord) van de bevolking leven, net zoals in de tijd van Wallenstein de huurbenden, als de soldij achterstallig bleef.
Op het laatst wilde men niet meer planten, omdat men het toch niet zelve oogsten kon, en zo kwam de honger. Zelfs als er soldij bij de hoogste instanties zou worden uitgetrokken, verdwijnt die onderweg in andere bevoegde zakken.
Van de Oostersche mentaliteit hebben maar weinigen in Europa een vaag idee, de menschen, die den inlander het beste begrijpen zijn dan ook de lui geboren om de Middellandsche zee, de Balkan menschen en Levantijnen, omdat het bij hen ook al een beetje zo toegaat (omkoperij en afpersing van de ambtenaren en hooger geplaatsten tot aan de kleine politieagent of gemeenteklerk toe. Wie een wapen heeft, heeft vrije toegang tot iedere beurs der anderen met geweld of list).
Zoodra er een beetje ontspanning komt in de finaciële en monetaire voorschriften hoop ik mijn belofte gestand te doen wat uw kinderen en de kleine Anda Ploeger betreft. Momenteel is dat alles nog moeilijk.
Mijn gedachten zijn veel bij U en Uw strijd voor de toekomst (ik schrijf met een miserabele ouden typewriter die telkens stopt en twee letters over elkander schrijft.

Van harte het beste voor U en de Uwen,

geheel de Uwe

Constance

terug    volgende    index

HOME