Gezondheid 22 juni 1999

Wegwijs in wereld van (iso)flavonoïden

Door W. van Hengel

Wat zijn flavonoïden?
Flavonoïden vormen een grote familie van plantaardige stoffen. Ze bepalen in groenten en fruit de grote variatie in kleuren, van geel tot rood en donkerpaars. Tot nu toe zijn er ruim 4000 soorten flavonoïden beschreven. Aan de hand van hun chemische structuur kunnen ze worden onderscheiden in flavonen, isoflavonen, flavonolen, flavononen, catechinen en anthocyanen. Verwante bioactieve stoffen zijn onder meer carotenen, glucosinolaten, organosulfiden en terpenen.

De consumptie van flavonoïden via de westerse voeding is vergeleken met Aziatische landen aan de lage kant, mede doordat ten gevolge van koken en bewerken het gehalte aan flavonoïden met 50 tot 90 procent daalt. Vandaar het advies tot het eten van meer (verse) groenten en fruit. Overigens bestaat er geen norm voor de minimale hoeveelheid flavonoïden die onze voeding zou moeten bevatten.

In welke voedingsmiddelen komen flavonoïden en bioactieve stoffen voor?
Flavonen: kruiden
Isoflavonen: soja, peulvruchten
Flavonolen: uien, thee, appelen, rode wijn, broccoli, boerenkool
Catechinen: thee, rode wijn en fruit
Anthocyanen: bessen(sap), rode wijn, blauwe druiven
Carotenen: geelgroene groenten, wortelen, tomaten, sinaasappelen
Glucosinolaten: spruitjes, koolsoorten, broccoli
Organosulfiden: knoflook
Terpenen: citrusvruchten

Wat is de werking van dit soort bioactieve stoffen?
Daar wordt de laatste jaren veel onderzoek naar gedaan, maar lang niet alles is bekend. Van een aantal flavonoïden is bekend dat ze, evenals de vitaminen A, C en E, een antioxidatieve werking hebben: ze neutraliseren het schadelijk effect van agressieve zuurstofmoleculen (vrije zuurstofradicalen of oxidanten) op de cellen. De in veel onderzoeken vastgestelde beschermende werking van groenten en fruit tegen kanker en hart- en vaatziekten heeft mogelijk te maken met onder meer deze activiteit van flavonoïden en sommige andere bioactieve stoffen, zoals de carotenen.

Verder kunnen ze inwerken op enzym- en hormoonsystemen en het afweerapparaat. Ze kunnen enzymprocessen in gunstige zin beïnvloeden die een rol spelen bij de celdeling (kanker), de bloedstolling (vaatproblemen), het cholesterolgehalte (hart- en vaatziekten) en de lichaamsafweer (kanker). Deze effecten zijn bij proefdieren aangetoond.

Isoflavonen worden ook wel aangeduid als plantenhormonen of fyto-oestrogenen. Ze lijken qua chemische structuur op de menselijke hormonen. De belangrijkste hoofdgroepen van fyto-oestrogenen zijn de isoflavonen, de lignanen en de coumestanen. De westerse bevolking krijgt via de voeding weinig fyto-oestrogenen binnen, minder dan 1 milligram per dag. In Aziatische landen, waar veel soja wordt gegeten, ligt de inname op 50 tot 100 milligram per dag.

Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen dat fyto-oestrogenen een gunstige invloed hebben op –het voorkómen van– borst-, darm- en prostaatkanker, hart- en vaatziekten en botontkalking. Fyto-oestrogenen binden zich aan cellen die zijn voorzien van 'aanlegsteigers' die passen bij hun chemische structuur (oestrogeenreceptoren).

Wat zijn op dit moment de bekendste isoflavonen?
De bekendste zijn genisteïne en daidzeïne. De 'alternatieve' kankertherapeut dr. A. J. Houtsmuller en andere artsen voor niet-toxische tumortherapie adviseren bij de behandeling van kwaadaardige tumoren onder meer het gebruik van genisteïne. Dat heeft er mede toe bijgedragen dat een breder publiek in deze bioactieve stoffen geïnteresseerd raakt. Binnen een kleine groep voedingswetenschappers en epidemiologen was dit al eerder het geval.

Kun je voedingssupplementen met isoflavonen zonder gevaar slikken?
De gangbare doseringen van de meeste producten die thans op de markt zijn, wijken niet af van wat de gemiddelde Aziaat via zijn dagelijkse portie soja binnenkrijgt (50 tot 100 milligram). Daarvan zijn geen negatieve effecten bekend. Integendeel, in de Aziatische landen komt veel minder borst-, darm- en prostaatkanker voor dan in de westerse wereld. Wetenschappers vermoeden dat er een verband bestaat met het sojagebruik. In het algemeen verdient het aanbeveling –tenzij een arts anders voorschrijft– bij gebruik van voedingssupplementen met isoflavonen geen dosering te gebruiken die uitkomt boven de 100 milligram. Uit onderzoek is namelijk niet bekend wat dit voor gevolgen kan hebben. In plaats van voedingssupplementen kan ook worden gekozen voor gebruik van sojaproducten. Die zijn echter zeer eiwitrijk waardoor de toch al hoge eiwitconsumptie in onze westerse voeding nog verder stijgt, tenzij ze dienen ter vervanging van andere eiwitbronnen, zoals vlees. In voedingssupplementen zitten alleen de bioactieve stoffen uit soja en zijn de eiwitten weggelaten.

Met dank aan mevrouw dr. J. H. M. de Vries, verbonden aan de vakgroep humane voeding en epidemiologie van de Landbouw Universiteit Wageningen.