Kruidengeneeskunde is al eeuwen oud en is gebaseerd op de werkzame inhoudstoffen van planten.
Deze chemische bestanddelen zijn door de stofwisseling van de plant zelf ontstaan.
Er bestaan zeer giftige planten en minder giftige planten. Waar het uiteindelijk op aan komt is de dosering.
Iets kan zeer giftig zijn, echter in een lage dosis toegediend, geneeskrachtig. Ook bij langdurig gebruik kan een minder
schadelijk kruid, schadelijk zijn.
Daar komt nog bij dat de inhoudsstoffen nog wel eens kunnen variëren in verband met de groeiomstandigheden, zoals
bodemgesteldheid en de hoeveelheid zonlicht.
Kortom, het is dus belangrijk om kennis van zaken te hebben, wanneer men
kruiden wil gaan gebruiken.
In planten zitten organische verbindingen, die zeer belangrijk zijn in verband met hun genezende kracht.
De voornaamste stoffen zijn: alkaloïden, bitterstoffen, etherische oliën, glucosiden, harsen,
looistoffen, saponinen en slijmstoffen.
alkaloïden
Alkaloïden zijn de stikstofhoudende stofwisselingsprodukten van de plant. Alkaloïden werken vooral op het autonome zenuwstelsel en ze worden vaak als geneesmiddel gebruikt. Men heeft veel alkaloïden geïsoleerd. Alkaloïden zijn bijvoorbeeld stoffen als: atropine, codeïne, kinine, morfine, nicotine, heroïne, papaverine, strychnine e.a. Al deze stoffen zijn erg giftig en in de geneeskunde isoleert men de stof en maakt men er een gestandaardiseerd middel van, zodat men precies kan doseren.
bitterstoffen
Bitterstoffen daarentegen zijn niet giftig en bij een juiste dosering bevorderen ze het afscheiden van spijsverteringssappen. Bitterstoffen komen in veel planten voor. Het zijn bijvoorbeeld planten als gentiaan en paardebloem (amara pura) of engelwortel en kalmoes (amara aromatica). De werking van bitterstoffen kan verschillend zijn, al naar gelang wanneer men ze inneemt. Vóór het eten werkt het stimulerend op de spijsvertering en ingenomen ná het eten geeft het een vertragende werking op de maagsappen, dus op de vertering. Ook hier is het zaaks dat men weet hoe en waarom men een bepaald kruidenmiddel neemt.
etherische oliën
Etherische oliën zijn vluchtige koolwaterstofverbindingen en komen vooral veel in bloemen voor. Voorbeelden van planten met etherische oliën zijn lavendel, rozemarijn, anijs, eucalyptus, salie, tijm en nog heel veel andere planten. De oliën worden geëxstraheerd en hiermee komt men in het gebied van de aromatherapie.
glucosiden
Glucosiden zijn chemische verbindingen die aan suikers gekoppeld zijn. De werking van glucosiden is verschillend. Voorbeelden van planten met glucosiden zijn de wilgenbast (salicine), bosbessen en blauwe druiven (de kleurstof). Een hartglucoside is bijvoorbeeld vingerhoedskruid (digitalis purpurea). Deze plant is zeer giftig en mag alleen onder dokterstoezicht in een gestandaardiseerd produkt, gebruikt worden.
harsen
Harsen, zoals die voorkomen in dennen en sparren, worden toegepast in oliën en zalven als middel tegen verkrampte spieren, reuma, jicht en nog veel meer toepassingen. Ook bijen verzamelen hars, voornamelijk uit de knoppen van de populier en de berk. Uit onderzoek is gebleken dat er veel stoffen in zitten die een natuurlijke werking tegen ziektekiemen hebben (bacteriën, virussen en schimmels).
looistoffen
Looistoffen hebben een remmende werking op ontstekingen en worden ook toegepast als middel tegen diarree. Ze hebben een samentrekkende, antiseptische werking en zijn bloedstelpend. Looistoffen zitten in gewone thee, eikenschors, toverhazelaar, tormentil en vele andere planten.
saponinen
Aan saponinen schrijft men een bloedzuiverende en darmreinigende werking toe. Saponinen hebben de eigenschap in water te schuimen. Planten zoals sleutelbloem, zoethout, viooltje, zeepkruid, klimop en anderen bevatten saponinen.
slijmstoffen
Slijmstofplanten werken verzachtend en bevochtigend voor de slijmvliezen en bovendien bevatten ze in het algemeen veel mineralen en sporenelementen. Slijmstoffen zwellen met water sterk op, veroorzaken daardoor volumevergroting in de darm en stimuleren de darmwerking daarmee. Planten met veel slijmstoffen zijn lijnzaad, ijslands mos en nog vele andere planten.
schimmels
Schimmels vervullen een belangrijke rol in het plantenrijk. Denk aan de penicilline die de groei van bacteriën afremt. Een schimmel is een sporenplant die zich door middel van sporen voortplant. Schimmels hebben geen chlorofyl (bladgroen) en ze kunnen daarom niet via zonne-energie hun eigen voedsel maken. Ze hebben daarom organische stoffen nodig om te kunnen groeien. Ze verteren plantenresten.
vette oliën
Ze zijn te vinden in zaden en vruchten (avocado's bijvoorbeeld). Essentiële vetzuren kunnen het gehalte aan cholesterol in het bloed verlagen en zijn ook van belang bij aderverkalking. Lijnzaad- en tarwekiemolie (bevat ook veel vitamine E) zijn goede voorbeelden.
vitaminen, mineralen en sporenelementen
En natuurlijk bevatten geneeskruiden ook allerlei vitaminen, mineralen en sporenelementen. Vitaminen zijn organische verbindingen die in de voeding voorkomen en die het lichaam niet zelf kan maken. Ontbreken de vitaminen, dan wordt men ziek.