Vervolgens hebben we voor ons doen verschijnen, Smith, Jozef, Sergeant-majoor
Administrateur, legernummer 090911017, ingedeeld bij het det. Manokwari, thans
verblijfhoudende te Manokwari, die ons verklaarde:
"Zaterdagmorgen kreeg de Sgt. Hoeberigs opdracht van de Majoor om twintig man
bij elkaar te trommelen voor een tocht naar Maripi om hout voor drijvers te halen
en om tevens te gaan jagen t.b.v. het Detachement.
Sergeant Hoeberigs moest eerst proberen de twintig man met vrijwilligers vol te krijgen
en daarna mensen aanwijzen. Dit vertelde Sergeant Hoeberigs mij. Hij kreeg echter makkelijk
20 vrijwilligers bij elkaar. We zijn 's middags om ca. half drie naar de kade gegaan,
maar de boot lag op het droge. Bij vlot komen, ca. iets over vijfen, zijn we vertrokken.
Voor het vertrek hebben we het volgbootje nog moeten aanhaken, want daarop zaten twee
militairen, t.w. de soldaat Bouwer en de soldaat Schmid.
Het gezelschap bestond totaal uit 21 man, t.w. 9 militairen, allen bewapend en met
veldzak bij zich, 6 Genie jongens, waarschijnlijk ook met veldzak,
en 6 Papoea's.
Na het vertrek ging alles goed en ook het weer viel wel mee.
Het was iets winderig, maar het had geen invloed op onze boot.
Na ongeveer een uur varen sprong de slang van de waterpomp los en moest de motor
afgezet worden om dit te kunnen repareren.
Dit was gauw gebeurd en we gingen weer verder.
Vlak daarop sloeg de motor af, naar later bleek, doordat de benzinekraan nog niet
geopend was.
Intussen hadden we nog geen kwartier stil gelegen en het weer was alleen wat winderig.
De zee had alleen een lange deining. Toen we daar zo lagen, sloeg de boot om, zonder
dat iemand ook iets van te voren merkte.
Het ging zo geleidelijk alsof de linker drijver gewoon naar beneden werd getrokken.
Ik zat aan stuurboordzijde, net voor de motor, met mijn gezicht naar de linker drijver
en was verplicht om in het water te springen, om niet onder de boot te komen.
Ik ben toen op de boot geklauterd en toen ik daar zat, zag ik Sergeant Hoeberigs in het
volgbootje zitten, bezig met het losmaken van de verbinding met de grote boot.
Toen de Sergeant langs onze boot naar de vaste wal wilde gaan, heb ik hem aangeroepen en
gevraagd of hij alleen ging. Hij antwoordde: "Het kan niet anders, ik heb maar
één roeispaan en toonde zijn ene roeispaan.
Hij zei ook nog: "Ik ga hulp halen. Met zijn tweeën wordt het zwaarder en
komen we moeilijker vooruit. Enkelen hebben hem nog toegeschreeuwd, maar wat, weet ik
niet meer. Ik heb hem ongeveer 40 tot 50 meter gevolgd en toen werd mijn aandacht
getrokken door een Genie jongen die af en toe onder de boot dook om het één
en ander te redden.
Intussen was het donker geworden en uitzicht naar Sergeant Hoeberigs was niet meer mogelijk.
Ik was in de overtuiging dat deze man zeker de vaste wal zou halen, aangezien hij deze
wateren en het bootje kende.
Naar de gesprekken te oordelen was iedereen er wel van overtuigd dat hij de vaste wal
zou halen en dat hij de man was die ons kon redden.
Zodoende was ook iedereen rustig en niemand was overstuur.
Ik schat tegen een uur of negen, zagen we een licht van de boot van de Heer van Dijk,
die samen met ons was vertrokken, richting Maripi, en we hebben toen een schot afgegeven
met lichtspoor.
We hadden nl. twee geweren opgedoken uit de boot en twee veldzakken, waarin een
centerlamp, waarmee we ook hebben geseind.
Voor het afgeven van het schot en de seinen kwam de boot op ons af.
We werden aan boord genomen en vertrokken. Hoe we gevaren hebben, weet ik niet,
omdat we allemaal in het ruim moesten.
Wel bleven de Majoor en nog enkele jongens boven om de zee af te zoeken.
Na aankomst ben ik onmiddelijk naar huis gegaan en ik weet wel dat om een uur of
twaalf een patrouille over land is uitgerukt richting Saowi ???? om
Sergeant Hoeberigs tegemoet te gaan.
We werden na thuiskomst naar huis gestuurd, maar de Majoor bleef achter bij van Dijk.
Verder heb ik hier niets aan toe te voegen."
Naar aanleiding van bijgaande getuigenverklaringen en ingevolge L.O. 1947 nr. 237, kunnen wij niet oordelen over het feit of de vermissing al dan niet het gevolg is geweest van een gevorderde of bevolen militaire dienst, gezien de tegenstrijdige getuigenverklaringen.
Naar ons oordeel bestaan er gegronde redenen om aan te nemen dat de vermiste is overleden, gezien het verstreken tijdperk, waarin geen nadere berichten omtrent vermiste zijn binnengekomen.
De onderluitenant
A.F. Poulus